gepubliceerd in: Geografie, 29 (2020), nr. 6, p. 34-38

Antiquariaat  De Wereld aan de Wand

homepage
De Wereld aan de Wand
foto-overzicht
Collectie De Wereld aan de Wand
informatie
(school)wandkaarten
Publicaties

XXXI
Elke vakantie op ontdekkingsreis:
De wonderlijke rol van Deli-planter Meissner in de ontsluiting van de Bataklanden


door Lowie Brink

Ook voor ontdekkingsreizigers geldt: publish or perish. Deli-planter Georg Meissner bereisde eind negentiende eeuw diverse keren de nog onbekende Bataklanden, maakte daar kaarten van en bracht terloops een enorme collectie etnografica bijeen. Maar voor publicaties daarover had hij geen tijd. Aantekeningen van Meissner op een wandkaart van Noord-Sumatra gaven aanleiding de hobbies van deze avonturier te reconstrueren.

De aantekeningen op de Kaart van Noord-Sumatra uit 1882 zijn op een eigenaardige wijze aan het licht gekomen. Op bijgaande foto ziet deze wandkaart er redelijk netjes uit, maar de staat vóór restauratie was bijna hopeloos. Dit zou kunnen verklaren waarom de vorige eigenaar - volgens een eigendomsstempel de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen - tijdens de hectische ontmanteling van de bibliotheek in 2013 de kaart bij het oud papier heeft gezet of heeft weggegeven. De bijgetekende rivieren, bergen, dorpen, oeroengs (dorpsgemeenschappen) en reisroutes vallen niet erg op, ook al zijn ze in de geheel 'witte' gebieden van de onafhankelijke Bataklanden geplaatst. Gelukkig heeft Meissner in een priegelig handschrift zijn naam eronder gezet en daardoor dit artikel mogelijk gemaakt.

Kaart van Noord-Sumatra uit 1882 (schaal 1:500.000, 88 x 111 cm).

EEN MYTHISCHE WATERPLAS

Java overheerste in veel opzichten in Nederlands Indië, en alles daarbuiten - de Buitenbezittingen - kwam op het tweede plan. In de negentiende eeuw ontwikkelde Sumatra zich echter tot een serieuze concurrent van Java. Met het Londens Traktaat van 1824 hadden we de Engelsen uit Sumatra gewerkt, en de Padri-oorlogen waren in 1838 bezworen. Aanvankelijk hield Nederland nog vast aan een beleid van non-interventie, maar na het uitbreken van de Atjeh-oorlog in 1873 werd deze 'onthoudingspolitiek' geleidelijk losgelaten. [1] Zeker na de ontdekking van steenkool (1868) en metaalertsen steeg de belangstelling voor Sumatra en zijn tot de verbeelding sprekende, onbekende binnenlanden tot grote hoogte. Ook het Aardrijkskundig Genootschap had dit eiland direct vanaf de oprichting in 1873 in het vizier. Zijn eerste expeditie was dan ook naar het 'maagdelijke terrein' van Midden-Sumatra (1877-1879). De witte plekken op de kaart van Sumatra trokken verder veel buitenlanders aan zoals Anderson, Von Rosenberg en Junghuhn. De onafhankelijke Bataklanden in Noord-Sumatra waren een van de gebieden die echter nog lang een terra incognita bleven. Hoge bergketens vormden een natuurlijke scheidingsmuur tussen de Batakhoogvlakten en de kustgebieden. [2] En ook het 'allesbehalve meegaande karakter der bevolking' nodigde niet uit tot expedities. [3] Het in de Bataklanden gelegen Tobameer, het grootste meer van Insulinde, kon daardoor lang onontdekt blijven en een mythische status bereiken: 'een droom en een duistere legende'. [4] Ontdekkingsreizigers zoals Junghuhn noemden het meer slechts op basis van geruchten. Het was taalonderzoeker H.N. van der Tuuk die in 1853 als eerste Europeaan de zuidkant van het meer bereikte. [5] Rijnse Zendelingen - eveneens uitgaande van de Westkust van Sumatra - zouden volgen en het deel van de Bataklanden zuidelijk van het Tobameer 'kerstenen'. De noordelijk gelegen Karo-hoogvlakte bleef echter voorlopig nog een 'onbewerkte akker' voor de zendelingen. Of beter gezegd: een droge, boomloze steppe begroeid met een onuitroeibaar grof soort gras, alang-alang, op een grond van vulkanisch tufmateriaal, waarin kleine riviertjes ravijnen hebben uitgeslepen met zeer steile wanden van 30 à 50 m hoog. Alleen de dalbodems, een landschap onder het landschap, waren goed geschikt voor landbouw. In 1866-1867 lukte het bestuurscontroleur J.A.M van Cats baron de Raet uitgaande van de Oostkust van Sumatra voor het eerst de noordkant van het meer te bereiken. [6] Ongeveer dezelfde reisroute zou Meissner later op zijn eerste reis volgen (1881, groene lijn). In 1870 legde C. de Haan een eendere reis naar het Tobameer af in opdracht van het gouvernement. [7] De reisverslagen van De Raet en De Haan zijn uitvoerig, maar aan routekaartjes werd niet gedacht. Het ongestoorde gebied van de Karo-Bataks, de Karo-hoogvlakte, was nog steeds niet in kaart gebracht. Het wonder van Deli zou echter alles op zijn kop zetten.

SUMATRAANSCH AMERIKA

De Sultan van Deli had het in 1862 helemaal gehad met het gezag van de Sultan van Siak, en dacht door de souvereiniteit van Nederland te erkennen een verstandige zet te doen. Het zou verstrekkende gevolgen hebben. Kort daarna, in 1863, mocht J. Nienhuys experimenteren met de aanplant van tabak in de bovenmatig vruchtbare grond van Deli, en vanaf eind jaren zestig zou de landbouw aan de Oostkust van Sumatra zich exponentieel ontwikkelen. [8] Gelukzoekers, onder wie opvallend veel Duitsers, stroomden toe, enorme estates verrezen, en sommigen werden in korte tijd steenrijk. Het werd het wonder van Deli genoemd en de toekomst van Sumatra bleek niet aan de westkust maar aan de oostkust te liggen. [9] Ook de Topografische Dienst in Nederlands Indië zag het economisch belang van Sumatra's Oostkust in. De triangulatie van Sumatra startte pas in 1883 aan de westkust, maar van de Residentie Oostkust van Sumatra was in 1882 al een kaart gereed - weliswaar vluchtig opgenomen - op de schaal van 1:200.000. Dit is dan ook een van de bronkaarten van de gecompileerde Kaart van Noord-Sumatra (schaal 1:500.000) uit november 1882. Het is duidelijk te zien aan de lege binnenlanden dat de andere bronkaarten vooral kaarten van kuststroken waren.

In 1869 richtte pionier Nienhuys samen met anderen de Deli Maatschappij op. Het zou uitgroeien tot de grootste en prominentste cultuurmaatschappij aan de oostkust. [10] In 1880 ontstond hieruit als dochteronderneming de zuidwestelijk van de hoofdplaats Medan gelegen tabakplantage Bekalla met Meissner als een van de planters. Vanuit de kustvlakte van Deli liepen slechts vier moeilijk begaanbare passen naar de Karo-hoogvlakte. Hiervan leverde de Tjinkempas, 'de poort der Battaklanden' [11], nog de minste bezwaren op. Bekalla was niet ver verwijderd van de Tjinkempas en de weg (deels voetpad) van Medan naar deze pas liep over de plantage, liep bij wijze van spreken door Meissners achtertuin. Zo wordt het een Deli-planter wel gemakkelijk gemaakt om in zijn vrije tijd de hoogvlakte van de Karo-Bataks te verkennen.

Interieur van een woning op de tabakplantage Bekalla met Meissner links afgebeeld (ca. 1890, bron Tropenmuseum, Amsterdam). Let op de Batakobjecten aan de muur.

DELIANEN MET EEN HOBBY

Meissner werd geboren in Saksen, en lokkende verhalen over de rijkdommen van Deli zullen hem in de jaren zeventig ter ore zijn gekomen. In 1880 beproefde hij zijn geluk op plantage Bekalla, eerst als assistent en later als administrateur (1884-1898). Daarna heeft hij als doorgewinterde zakenman vanuit Deli nog tot 1905 diverse activiteiten ondernomen: het 'Sumatra Mijn-Syndicaat', petroleumconcessies in Sachalin, oprichting van een 'Plantersbond' en chef van de 'Gecombineerde', die het beheer had over circa twintig cultuurondernemingen. [12] Tot 1898 had hij op de afgelegen plantage echter een eenzaam beroep. Dit kan verklaren waarom hij als bezigheidstherapie de ontsluiting van de Karo-hoogvlakte ter hand nam. Maar evengoed had Meissner zich kunnen storten op bijvoorbeeld het verzamelen van tropische kevers, als zijn huishoudster niet van de Karo-hoogvlakte afkomstig zou zijn geweest. [13] Deze anoniem gebleven vrouw heeft hem bekend gemaakt met de taal en gebruiken van de Karo's en de weg geëffend voor Meissners reizen.

Portret van Meissner uit Von Brenners boek.

Er was overigens nog een Duitser in Deli die 'in der kurzen Zeit welche sein Beruf erübrigen ließ' in 1881 en nogmaals in 1883 het Tobameer wist te bereiken. [14] B. Hagen was arts op een plantage en kwam dus eveneens in contact met Karo-Bataks. Groot verschil met Meissner is dat Hagen de tijd nam om uitgebreid over zijn reisbevindingen te publiceren. Zijn naam als ontdekkingsreiziger was daardoor snel gevestigd: 'De reis van den heer Hagen is te zeer bekend om behandeld te worden.' [15] Ook zijn fraaie panorama's van het Tobameer werden gewaardeerd. De geoloog R.D.M. Verbeek kon aan de hand daarvan in 1886 vaststellen dat dit meer door een plotselinge instorting moest zijn gevormd. [16] Meissner daarentegen had waarschijnlijk geen tijd voor dergelijke publicaties. In tijdschriften werd daarover geklaagd: 'Meissner moet belangrijke bijdragen geleverd hebben tot de kennis der Karo's, die echter der Redactie nog niet onder de oogen kwamen.' [17] En elders: 'Meissner schijnt zich met het vervaardigen van een manuscriptkaart tevreden gesteld te hebben.' [18] We zullen ons hieronder ook tevreden moeten stellen met een ruwe reconstructie van Meissners reizen.

Panorama van het Tobameer getekend door Hagen op zijn tweede reis in 1883.

OP DE HOOGVLAKTE

Reisroutes worden vaak met een opvallende rode kleur aangegeven in expeditiekaarten. Maar door de lichtgevoeligheid van rode kleurstoffen lopen juist deze lijnen het gevaar te vervagen. De twee reisroutes van Meissner op de Kaart van Noord-Sumatra waren sterk verfletst maar gelukkig nog net leesbaar. Ze zijn in het fragment met een groene (eerste reis, november 1881) en rode kleur (tweede reis samen met de Zwitser H. von Mechel, mei 1883) 'overgetrokken'. Zowel Hagen als Meissner had geen speciale instrumenten bij zich voor plaatsbepalingen maar enkel een kompas. Afstanden werden eenvoudigweg geschat uit de verstreken reistijd. Als enige toelichting bij de kaartaantekeningen van Meissner staat er dan ook: 'Reiseroute per 1 Marschstunde = 5 Kilom. auf der Ebene'. De erg schetsmatige kaartaantekeningen zijn waarschijnlijk te beschouwen als een soort mental map van Meissner, kort na de tweede reis samengesteld uit dagboeknotities. Ondanks de simpele methode van afstandsbepaling heeft Meissner terecht geconcludeerd dat het Tobameer zich veel meer naar het noorden uitstrekt dan geschetst op de Kaart van Noord-Sumatra. Hij sluit zijn nieuwe noordkust aan op de bestaande tekening van het meer, en komt zo op een veel correctere ligging en vorm. Op zijn eerste reis had Meissner een primeur met het omvaren van het schiereiland Sipalangit aan de noordkust. Alleen deze korte kanotocht heeft in de geografische literatuur enige bekendheid gekregen, en kan zijn '15 minutes of fame' worden genoemd. Opvallend is verder dat er ook gegevens (dorpen, rivieren en dorpsgemeenschappen) van de Karo-hoogvlakte westelijk van de rode lijn zijn aangetekend. Mogelijk zijn Meissner en Von Mechel tijdens de tweede reis ook langs de hoofdafwatering van de hoogvlakte, de Lau Biang, heen en weer gereisd. Ze deden daarbij ook Kabandjahe aan, een invloedrijk dorp, dat later in de twintigste eeuw zou uitgroeien tot de regiohoofdstad.

Fragment (rechterbenedenhoek) van de Kaart van Noord-Sumatra met aantekeningen van Meissner (groen: eerste reis, 1881; rood: tweede reis, 1883).

Meissner kreeg door deze twee reizen de smaak te pakken. In december 1883 tekende hij de helaas onvindbare manuscriptkaart 'Deli und Battakländer' (1:200.000). [19] Bovengenoemde kaartaantekeningen kunnen als een vingeroefening daarvoor op schaal 1:500.000 worden beschouwd. Dit is de eerste kaart van de Karo-hoogvlakte en 'de heeren Stemfoort en Ten Siethoff maakten van de daarop voorkomende gegevens gebruik voor hun atlas (1883-1885).' [20] Zondermeer een opmerkelijke prestatie voor een Deli-planter. In 1884 was Meissner weer op pad, en de reisroute staat dit keer in druk op een kaart van een rijke Oostenrijkse baron met avontuurlijke neigingen. Dit verdient enige uitleg. Joachim Freiherr von Brenner had geld genoeg voor een wereldreis en 'deed' daarbij in 1887 ook de Bataklanden. Slechts dankzij de hulp van Meissner en Von Mechel kon de reis een succes worden, en kon de baron er in 1894 een boek over publiceren met de wat opgeklopte titel Besuch bei den Kannibalen Sumatras: Erste Durchquerung der Batak-Lande. Niet de kaart in het boek maar de kaart bij een voordracht van de baron in 1890 voor de 'Geographische Gesellschaft in Wien' geeft alle reisroutes van Meissner en Von Mechel (tot en met 1884) en Von Brenner duidelijk weer. [21] De drie heren hadden kort daarvoor ook hun kennis gebundeld en een manuscriptkaart Karte der Karaulanden (1889) vervaardigd. De door blauwdruk gereproduceerde kaart [22] bewees nog in 1905 in Sumatra 'goede diensten, daar de Hoogvlakte nog altijd niet door den Topographischen Dienst werd opgenomen'. [23]

Gelukkig was er zuidwestelijk (het gebied van de Pakpak-Bataks) en westelijk van de Karo-hoogvlakte nog genoeg te ontdekken voor Meissner. In 1890 bezocht hij samen met een geoloog de westelijke gebieden, en ontdekte noordelijk van de vulkaan D. Sinaboeng het meertje Lao Kawar. [24] Dit meertje was groot genoeg om in de Atlas van Tropisch Nederland te worden opgenomen. Ook de Pakpak-landen - in 1907 nog een terra incognita genoemd [25] - deed Meissner aan. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat bij het compileren van de Schetskaart van het Tobameer (Topografisch Bureau, 1898) voor de Pakpak-landen gebruik is gemaakt van een kaart van Meissner en Von Mechel. [26] Van deze kaart was alleen een calque aanwezig op het Topografisch Bureau in Batavia, dus het zal wel weer een manuscriptkaart zijn geweest. Toch had Meissner één echt in druk uitgegeven publicatie, ook al was deze slechts zestien pagina's dun en gratis verkrijgbaar bij een Duitse universiteitsboekhandel. [27] Het is de catalogus van zijn verzameling Batakobjecten, en daarmee komen we tot de belangrijkste drijfveer voor al zijn reizen.

SAMMELWUT

Het is gebruikelijk dat ontdekkingsreizigers, zendelingen en toeristen tijdens hun reis souvenirs aanschaffen om later indruk te kunnen maken op het thuisfront. Maar de talloze Batakobjecten die Meissner op zijn tochten aankocht en meesleepte naar zijn plantage kunnen geen souvenirs meer genoemd worden. Meissner ontpopte zich als een gepassioneerd en systematisch verzamelaar van etnografica van de Pakpak-, Toba- en vooral Karo-Bataks. Hij kreeg dan ook al snel naam als 'einer der bedeutendsten Bataksammler'. [28] Maar hij wist ook vanaf 1888 te ontzamelen. Een aantal objecten schonk hij aan musea in Leiden en Amsterdam (Artis). De meeste etnografica gingen echter naar volkenkundige musea in Sint-Petersburg, Berlijn (200 objecten uit de periode 1881-1888) en Stuttgart (300 objecten uit de periode 1890-1899). [29] Van de schenking aan het 'Königliche Museum für Völkerkunde' in Berlijn had Meissner zelf in 1888 de hierboven genoemde catalogus samengesteld. Het museum in de persoon van F.W.K. Müller kwam vijf jaar later met een wetenschappelijke en geïllustreerde versie ervan: Beschreibung einer von G. Meissner zusammengestellten Batak-Sammlung. Hierin zijn de eenvoudige objectbeschrijvingen van Meissner weliswaar opgenomen, maar ingrijpend verbeterd en aangevuld. De 'Beschreibung' werd goed ontvangen en trok de aandacht [30], en daarom is het jammer dat Meissner niet als tweede auteur is vermeld. Het had zijn citation score kunnen redden.

Twee objecten uit de categorie muziekinstrumenten in de Berlijnse catalogus uit 1893: links Karo-gitaar, rechts Toba-gitaar.

Door de nabijheid van Deli zou de Europese beschaving zich vanaf circa 1900 razendsnel over de Karo-landen verbreiden. Zeker het deel van Meissners collectie in Berlijn is daardoor uniek. Het geeft een beeld van de oorspronkelijke Karo-cultuur gebaseerd op authentieke objecten uit de jaren tachtig. Een ander sterk punt van de Berlijnse collectie is dat het bijna alle voorwerpen bevat die in het dagelijks leven van de Karo-Bataks een rol speelden. Meissners indeling (Schmucksachen, Spiele, Musikinstrumente, etc.) is in de 'Beschreibung' grotendeels overgenomen. Eén categorie is echter door de museumconservatoren wijselijk weggelaten: 'Gruppe L.: Schädel'. Dit laat een bedenkelijke kant zien van een fanatiek verzamelaar. In de objectbeschrijving vemeldt Meissner dat 'Battakerschädel sehr schwer zu erhalten sind' maar 'nach achtjährigen Bemühen gelang es durch einen verwegenen [stoutmoedige] Burschen nachstehende Schädelsammlung zu erhalten.' [31] Dan volgt een beschrijving van zeven schedels van Bataks met vermelding van naam, woonplaats en leeftijd. Deze Bataks blijken meestal aan een ziekte overleden tussen 1886 en 1887. Bij één schedel wordt onverbloemd vermeld dat deze 'aus dem Todtenhaus gestohlen wurde'. Bataks werden soms denigrerend koppensnellers genoemd, die hoofden als trofee mee naar huis namen, maar dit soort verzamelgedrag komt daarbij in de buurt.

Afbeelding van twee Karo-Bataks uit Von Brenners boek.

ONMISBAAR

Meissner bezocht op zijn reizen een groot aantal Karo-dorpen en verkreeg na enige tijd een zekere reputatie onder de Bataks. Rondreizende Europeanen werd met belangstelling gevraagd naar 'Mis' of 'Tuwan Mis', zoals Meissner werd genoemd. Ook waren ze nieuwsgierig naar Meissners kaart die bekend kwam te staan als de 'kaart van de Lau Biang'. [32] Dorpshoofden bezochten hem zelfs op zijn plantage om geschenken uit te wisselen. [33] Maar ook onder Europeanen maakte Meissner naam. Hoofdadministrateur J.Th. Cremer van de Deli Maatschappij - later minister van Koloniën - schonk in 1883 het Volkenkundig Museum in Leiden zijn Batakobjecten met een door Meissner samengestelde inventarislijst. [34] De al eerder genoemde, avontuurlijke baron Von Brenner had zonder de ondersteuning van Meissner 'in der selbstlosesten und intensivsten Weise' zijn bezoek aan de kannibalen wel kunnen vergeten. [35] Zendeling H.C. Kruijt verkende in 1890 de 'onbewerkte akker' van de Karo-landen in het gezelschap van Meissners vertrouweling Si-Rupa, natuurlijk met de Karte der Karaulanden als wegwijzer. [36] Prof. W. Volz uit Breslau wilde een monografie schrijven over Noord-Sumatra en was in 1898 bezig met voorbereidingen voor een reis door de Bataklanden: 'Ich setzte mich daher vor allem mit Herrn Meissner in Verbindung.' [37] Meissner is vandaag de dag compleet vergeten, maar destijds wist iedere geïnteresseerde in de Karo-landen de weg naar zijn tabakplantage te vinden.


Noten

T.A.G.: Tijdschrift van het (Koninklijk) Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap (tweede serie)

-1. Ormeling sr., F.J., KNAG stond vooraan bij openlegging van Tropisch Nederland. - In: Geografie 7 (1998), okt., p. 22-28.
-2. Westenberg, C.J., Nota over de onafhankelijke Bataklanden. - In: Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde XXXIV (1891), p. 111.
-3. Schrader, R., Honderd jaar K.N.A.G. 1873-1973. - In: K.N.A.G. Geografisch Tijdschrift VIII (1974), p. 333.
-4. Sillem, E.J., Het Toba-meer. - In: T.A.G. (eerste serie) III (1879), p. 82.
-5. Pleyte Wzn., C.M., De verkenning der Bataklanden. - In: T.A.G. XII (1895), p. 81-88.
-6. Cats baron de Raet, J.A.M. van, Reize in de Battaklanden. - In: Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde XXII (1875), p. 164-219.
-7. Haan, C. de, Verslag van eene reis in de Battaklanden. - In: Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap 38 (1875), 2e stuk, p. 1-57.
-8. Loderichs, M.A., et al., Medan: Beeld van een stad. - Purmerend, 1997.
-9. Hijmans van Anrooy, H.A., De grenzen van de residentie Sumatra's Oostkust. - In: T.A.G. I (1884), 2, p. 294.
-10. Loderichs, M.A., et al., Medan: Beeld van een stad. - Purmerend, 1997. - p. 10-11.
-11. Haan, C. de, Verslag van eene reis in de Battaklanden. - In: Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap 38 (1875), 2e stuk, p. 3.
-12. Diverse berichten in De Sumatra Post (1899-1905).
-13. Brenner, J. Freiherr von, Besuch bei den Kannibalen Sumatras. - Würzburg, 1894. - p. 4.
-14. Hagen, B., Geographischer Monatsbericht. - In: Petermanns Geographische Mitteilungen 29 (1883), p. 152.
-15. Pleyte Wzn., C.M., De verkenning der Bataklanden. - In: T.A.G. XII (1895), p. 733.
-16. Hagen, B., Rapport über eine im Dezember 1883 unternommene wissenschaftliche Reise an den Toba-See. - In: Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde XXXI (1886), p. 383.
-17. Kruijt, H.C., Bezoekreis op het plateau van Deli (Karo-land). - In: Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendelinggenootschap 35 (1891), p. 409.
-18. Pleyte Wzn., C.M., De verkenning der Bataklanden. - In: T.A.G. XII (1895), p. 733.
-19. Hoekstra, J.F., Die Oro- und Hydrographie Sumatra's. - Groningen, 1893. - p. 70, noot 10.
-20. Engelbert van Bevervoorde, K.Th., Een bezoek aan de Bataksche hoogvlakte. - In: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië 41 (1892), p. 610.
-21. Brenner, J. Freiherr von, Reise durch die unabhängigen Battak-Lande und auf der Insel Nias. - In: Mitteilungen der Geographischen Gesellschaft in Wien 33 (1890), p. 276-305.
-22. Mechel, H. von, et al., Karte der Karaulanden. - Blauwdruk, [1889], Universiteitsbibliotheek Leiden.
-23. Naar Europa. - In: De Sumatra Post 7 (1905), 18 april, tweede blad.
-24. Brenner, J. Freiherr von, Besuch bei den Kannibalen Sumatras. - Würzburg, 1894. - p. 152.
-25. Joustra, M., Litteratuuroverzicht der Bataklanden. - Leiden, 1907. - p. 48.
-26. N.N., Schetskaart van het Tobameer en aangrenzende landstreken. - In: T.A.G. XVI (1899), p. 76-78.
-27. Meissner, G., Katalog der Battakkersammlung. - Erlangen, [1888].
-28. Hollenhorst, S., Gedrehter Wind: Funktions- und Bedeutungswandel von Ritualobjekten der Toba-Batak aus Sumatra. - Münster, 2019. - p. 2.
-29. Hollenhorst, S., Gedrehter Wind: Funktions- und Bedeutungswandel von Ritualobjekten der Toba-Batak aus Sumatra. - Münster, 2019. - p. 23.
-30. Kern, H., Beschreibung etc. - In: Nederlandsche Spectator (1894), nr. 1; Pleyte Wzn., C.M., Beschreibung etc. - In: Globus 65 (1894), p. 22-23.
-31. Meissner, G., Katalog der Battakkersammlung. - Erlangen, [1888]. - p. 15-16.
-32. Kruijt, H.C., Bezoekreis op het plateau van Deli (Karo-land). - In: Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendelinggenootschap 35 (1891), p. 344 en 364.
-33. Brenner, J. Freiherr von, Besuch bei den Kannibalen Sumatras. - Würzburg, 1894. - p. 4.
-34. Fischer, H.W., Katalog des ethnographischen Reichsmuseums: Band VIII Batakländer. - Leiden, 1914. - p. XXVII en 90.
-35. Brenner, J. Freiherr von, Besuch bei den Kannibalen Sumatras. - Würzburg, 1894. - p. II.
-36. Kruijt, H.C., Bezoekreis op het plateau van Deli (Karo-land). - In: Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendelinggenootschap 35 (1891), p. 309-310.
-37. Volz, W., Zum Toba-See in Central-Sumatra. - In: T.A.G. XVI (1899), p. 421.


homepage
De Wereld aan de Wand
foto-overzicht
Collectie De Wereld aan de Wand
informatie
(school)wandkaarten
Publicaties