gepubliceerd in: Caert-Thresoor, 41 (2022), nr. 3, p. 3-11

Antiquariaat  De Wereld aan de Wand

homepage
De Wereld aan de Wand
foto-overzicht
Collectie De Wereld aan de Wand
informatie
(school)wandkaarten
Publicaties

XXXII
Made in Groningen:
De Wandkaart van Nederlandsch Oost-Indië van P.R. Bos en R.R. Rijkens uit 1881


door Lowie Brink

Groningen was in de 19de eeuw een uithoek van het land. Als een Groningse dorpsschoolmeester op reis ging naar Amsterdam beschouwde heel het dorp dat als waaghalzerij. [1] Pieter Roelf Bos (1847-1902), een leraar aan de Rijks HBS in Groningen, klaagde dan ook in een brief uit 1877 aan de Leidse hoogleraar P.J. Veth over zijn 'zoo ver van het centrum des lands verwijderde woonplaats'. [2] En ook zijn collega en vriend Rijko Rentjo Rijkens (1825-1911), leraar aan de Rijkskweekschool in de provinciehoofdstad, betreurde in 1875 het feit dat 'iemand die niet nabij de bron van kaartwerken woont niet gemakkelijk daarmee bekend wordt.' [3] Toch durfden Bos en Rijkens (de 'Noormannen' noemden ze zichzelf [4]) het aan om in 1881 bij de Groningse uitgever J.B. Wolters een grote wandkaart in twaalf bladen van Nederlands Oost-Indië op een schaal van 1:2.000.000 te laten verschijnen. Deze succesvolle, up-to-date en toonaangevende schoolwandkaart zou tot 1940 maar liefst negen edities beleven, hetgeen in Nederland ongekend is.

1. Wandkaart van Nederlandsch Oost-Indië van P.R. Bos en R.R. Rijkens uitgegeven door J.B. Wolters in Groningen (1881, schaal 1:2.000.000, 12 bladen, ca. 165 x 240 cm, collectie Bodel Nijenhuis, Universitaire Bibliotheken Leiden).

Gezien de nog grote onzekerheden in het kaartbeeld van Nederlands-Indië in de jaren zeventig van de 19de eeuw, dringt zich de vraag op hoe Bos en Rijkens in het afgelegen Groningen aan de kennis zijn gekomen die nodig is om een dergelijke problematische kaart te ontwerpen. Ze waren natuurlijk bekend met de 'Academische Bibliotheek' maar van een kaartenverzameling was daar nog geen sprake, aangezien geografie pas in 1948 een studierichting zou worden aan de Rijksuniversiteit Groningen. De bibliotheek van de Rijks HBS was op het gebied van aardrijkskunde welvoorzien maar herbergde weinig kaartmateriaal. [5] En het aanschaffen van kaarten werd destijds bemoeilijkt doordat de boekhandel deze doorgaans niet in commissie zond. Bos en Rijkens waren echter zoals men in het noorden zegt 'nait veur ain gait te vangen'. [6] Maar voordat we daar op ingaan, zullen we eerst het onderwijs in de provincie Groningen bespreken en de twee kaartauteurs nader introduceren.

Er gaat niets boven Groningen

Het is niet eenvoudig te verklaren, maar feit is dat in de 19de eeuw 'de grote onderwijsvernieuwing in ons land van Groningers is uitgegaan.' [7] Onderwijsmensen zoals H. Wester (introductie klassikaal onderwijs), R.G. Rijkens (geen familie van R.R.) en B. Brugsma genoten landelijke bekendheid. Het grootste verbruik van schoolboeken, het eerste regionale onderwijzersgezelschap, reeds in 1833 een onderwijstijdschrift, de eerste vergadering van het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap (1844): Groningen liep voorop. [8] Vooral schoolopziener en kweekschooldirecteur Berend Brugsma (1797-1868), de 'Nederlandse Pestalozzi', verkreeg met zijn nadruk op aanschouwelijk onderwijs en zijn credo 'denken geeft macht' grote invloed. [9] Leraren van Brugsma's kweekschool (in 1861 omgevormd tot de Groninger Rijkskweekschool) zoals L. Leopold, H. Scheepstra, F. Bruins en R.R. Rijkens wisten de weg naar Groningse uitgevers te vinden. F.C. Brugsma, de zoon van de 'alchymist die zoovelen tot denkende menschen vormde' [10], stelde in 1855 de eerste schoolatlas voor uitgeverij Wolters samen. En ook oud-leerlingen zoals P.R. Bos, R. Bos, B.A. Kwast, P. Eibergen en R. Schuiling zouden met hun publicaties aantonen dat de Groninger Rijkskweekschool een broedplaats was van onderwijstalent. [11]

2. Grafmonument van R.R. Rijkens op de Zuiderbegraafplaats in Groningen (foto auteur).

Twee Noormannen

Bos heeft eigenlijk geen introductie nodig. [12] Er is maar één foto van hem overgeleverd, en die is te bekend om hier op te nemen. Kort samengevat: leerling van Brugsma, onderwijzer, leraar Nederlands en aardrijkskunde in Warffum en in 1875 in Groningen, vanaf 1875 groot aantal leerboeken, atlassen en wandkaarten bij Wolters, schoolopziener, bestuurslid Natuurkundig Genootschap te Groningen en Aardrijkskundig Genootschap, te vroeg overleden in 1902. Rijkens daarentegen kan wel een introductie gebruiken. Rijko Rentjo Rijkens wordt meestal verward met weer een andere Rijkens, ene Rijpke, een collega annex schoonvader van Bos in Warffum. Op zijn opvallende grafmonument wordt R.R. Rijkens pedagoog genoemd (afb. 2), maar hij was misschien nog wel meer aardrijkskundige. Hij kreeg weliswaar bekendheid met een veelgebruikt werk over opvoedkunde ('Jarenlang was Rijkens de leidsman van nagenoeg iederen aanstaanden onderwijzer in Nederland' [13]), maar hij publiceerde bij Wolters ook aardrijkskundige lees- en leerboeken, een schoolwandkaart van Frankrijk (1876) en twee succesvolle atlassen (vanaf 1871). Ook Rijkens' carrière verliep voorspoedig: leerling en ondermeester van Brugsma, hoofdonderwijzer in Coevorden en Nieuwolda, leraar opvoedkunde en aardrijkskunde in Groningen (1862), directeur Groningse Nutskweekschool voor onderwijzeressen (1876-1879), idem Nijmeegse Rijkskweekschool (afb. 3, 1879-1889). Hij overleed in Groningen stad in 1911. Rijkens was blijkbaar zo verknocht aan zijn werk dat hij de opheffing in 1889 van de Nijmeegse kweekschool 'nooit te boven is gekomen'. [14]

3. Lerarencorps en directeur R.R. Rijkens (rechts van het midden) van de Rijkskweekschool in Nijmegen (ca. 1885, collectie Regionaal Archief Nijmegen).

Rijkens was vanaf 1870 redactielid van het onderwijstijdschrift De Schoolbode. Hierin publiceerde hij vele kritische recensies en afgewogen beschouwingen over het aardrijkskundeonderwijs. In 1873 werd Bos medewerker van De Schoolbode en schreef eveneens kritische recensies en afgewogen beschouwingen over het aardrijkskundeonderwijs. Ze konden elkaar dus niet ontlopen, en de samenwerking zal toen zijn begonnen. Ze stelden in 1877 een aardrijkskundig leesboek samen en vormden in 1898 de kern van een Centraal bureau voor de kennis van de provincie Groningen. Bos en Rijkens waren geestverwanten en de volgende drie overtuigingen en eigenschappen tonen dat duidelijk aan.

1. Ze waren voorstander van de 'nieuwere richting in de aardrijkskunde' afkomstig van Duitse geografen als Ritter en Peschel. Uit Bos' brochure De plaats der aardrijkskunde in het systeem der wetenschappen blijkt dat hij al in 1878 goed had nagedacht over de geografie als wetenschap: 'De kennis van de aardoppervlakte moet den grondslag leggen voor de kennis van de wisselwerkingen tusschen de aarde en hare bewoners.' [15] Onmiskenbaar blijkt hieruit de invloed van de Duitse geografie met haar toenmalige nadruk op natuurkundige aardrijkskunde en fysisch determinisme. Vanuit dit beginsel komt Bos soms tot opmerkelijke meningen: 'De bewoners der groote, eentonige vlakten staan in ontwikkeling doorgaans lager dan zij, die een golvend of bergachtig terrein bewonen.' [16] Ook Rijkens zette zich af tegen 'de [staatkundige] aardrijkskunde der oude school' [17], was 'een getrouw volger van Ritter's methode' [18] en beschouwde 'de natuurlijke gesteldheid als de grondslag der aardrijkskunde'. [19]

2. Ze waren leerlingen van de 'Nederlandse Pestalozzi' en gingen dus uit van het aanschouwingsbeginsel dat de zintuigelijke waarneming boven het gesproken en geschreven woord stelt. Bij het aardrijkskundeonderwijs betekent dit een veelvuldig gebruik van atlas- en wandkaarten. Die moesten dan wel echt direct aanschouwelijk zijn: groot van formaat, duidelijk, sober en plastisch. Bekend is het motto in de Bosatlas van 1877 over 'leer scheinende' kaarten. Maar ook Rijkens hamerde vanaf 1870 in De Schoolbode voortdurend op deze eigenschappen. Zo vroeg hij in een brief aan Veth naar een kaart die de 'Nederlandsch Indische eilanden het meest plastisch voorstelt'. [20]

3. Een kenmerkende eigenschap van zowel Bos als Rijkens is verbeterzucht. Dit blijkt uit het groot aantal ingrijpende aanpassingen in de edities van de Bosatlas (vanaf 1877) en van Rijkens' Schoolatlas van Nederland (1871-1882). Het blijkt ook uit Bos' uitspraak dat hij 'iets beters wilde leveren dan de bestaande overzichtskaarten van onze Oost.' [21] Het lijkt erop dat we het ontwerp van de Wandkaart van Nederlandsch Oost-Indië aan deze gelijkgestemde Groningers kunnen toevertrouwen.

Direct aanschouwelijk

Bos en Rijkens voegden de daad bij het woord en gaven hun wandkaart afmetingen die voor die tijd ongebruikelijk groot waren (schaal 1:2.000.000, ca. 165 x 240 cm, 12 kaartbladen). En doordat de kaart niet overladen is, levert dat een ook op afstand duidelijke kaart op. Uiteraard geeft de kaart - afgezien van de staatkundige bijkaart van Java - de 'oro-hydrographische gesteldheid' [22]: gebergte en afwatering maken de dienst uit. Waarschijnlijk hadden de auteurs graag dieptezones in de zee willen aangeven, maar de gegevens daarvoor waren omstreeks 1880 ontoereikend. De negen hoogtezones op de natuurkundige bijkaart van Java geven een goed plastisch effect en maken 'de zoo verschillende vorm van het terrein in Oost- en West-Java aanschouwelijk'. [23] Op de hoofdkaart zorgen twee hoogtekleuren en bruine schrapjes met slagschaduwen tegen de zuidelijke hellingen van bergen en bergketens voor enige plasticiteit. De kaart levert wederom een bewijs van het hoge niveau van het drukwerk van de Groningse steendrukkerij J.H. van de Weijer. Door de uitgesproken keuze voor een natuurkundige kaart met hoogtekleuren wordt het lastig de complexe indeling van Nederlands-Indië in residenties en gouvernementen weer te geven. Met witte lijnen in de zee (goed leesbaar) en rode lijnen op het land (beperkt leesbaar) is getracht dit toch aan te duiden. Ook geeft de kaart door de uniforme kleuring de indruk dat het Nederlandse gezag overal geldt, terwijl rond 1880 grote delen zich geheel of gedeeltelijk aan dat gezag onttrokken (zoals Atjeh en andere delen van Sumatra, Bali, Lombok, en delen van Celebes). In de bijgeleverde duidelijke handleiding wordt onder meer toegelicht dat de Mercatorprojectie rond de evenaar zonder grote vormafwijkingen toegepast kan worden. Waar kaart en handleiding echter geen duidelijkheid over geven, zijn de door Bos en Rijkens gebruikte bronkaarten.

Kieskeurig

Het samenstellen van een up-to-date overzichtskaart van Nederlands-Indië was rond 1875 een zeer lastige klus. De Topografische Dienst in Batavia hield zich er niet mee bezig: 'overzichtskaarten van den geheelen Archipel of van groote deelen daarvan behoorde [in de 19de eeuw] nog niet tot het werk'. [24] En behalve van Java waren er nog vrijwel geen topografische kaarten. Zeekaarten geven alleen kustlijnen en waren vaak verouderd. Er is wat afgeklaagd in tijdschriften over de stand van de hydrografische kartering. Bovendien hebben we geen aanwijzingen gevonden dat Bos en Rijkens de beschikking hadden over zeekaarten. Maar ook niet-officiële kartografie is een bron van kaartkennis. In de jaren zeventig gold als het meest gezaghebbend de tweede editie uit 1870 van de Algemeene atlas van Nederlandsch Indië van hydrograaf P. Melvill van Carnbée en topograaf W.F. Versteeg (verder aangeduid als MvC), 'waartoe al het in archieven liggende materiaal werd gebruikt.' [25] Toch waren de meeste uit de jaren vijftig en zestig daterende kaarten in deze atlas eind jaren zeventig al weer verouderd. Gepoogd is de inhoud van deze atlas weer actueel te maken aan de hand van recente zeekaarten. Een voorbeeld daarvan is de Algemeene kaart van Nederlandsch Indië van S.H. Serné (tweede editie, 1879, schaal 1:4.000.000, 4 bladen) die bewerkt was naar genoemde atlas en de 'nieuwste Nederl. en Eng. zeekaarten'. Maar Bos en Rijkens waren niet snel tevreden en wilden niet 'vervallen in de vele onjuistheden die sommige kaarten van onze Oost aankleven.' [26] Een verouderde atlas combineren met de 'nieuwste' zeekaarten (die de laatste ontwikkelingen toch weer niet bevatten) was niet hun 'cup of tea'. Maar wat dan wel? In het nu volgende zullen we proberen de bronkaarten van Bos en Rijkens te traceren. We beginnen met Java en maken vervolgens met de klok mee een ronde door 'De Oost'. De spellingswijze van de namen in dit artikel is gelijk aan die op de wandkaart.

Java: Junghuhn'sche Karte

In een brief aan Veth vraagt Rijkens naar betrouwbare kaarten van Oost-Indië met een plastische uitstraling 'in den trant van het kaartje van Java in Petermann's Mittheilungen van 1860'. [27] Dit kaartje heeft blijkbaar veel indruk gemaakt en een getrouwe bewerking vinden we dan ook terug in de natuurkundige bijkaart van Java (afb. 4). De kustlijnen en rivieren van de staatkundige bijkaart zijn er ook van afgeleid, maar opmerkelijk genoeg zijn er kleine verschillen met de afbeelding van Java op de hoofdkaart. De Orographisch-physikalische Karte von Java van A. Petermann uit 1860 is gebaseerd op 461 hoogtemetingen en heeft als grondslag de 'vortreffliche Junghuhn'sche Karte' [28] van Java uit 1855, een rond 1880 verouderde kaart maar nog lang gezaghebbend. Bos en Rijkens zaten vast aan de op de Duitse kaart gebruikte 'Rheinländischen Fuss', hetgeen de vreemde hoogtezonegrenzen verklaart (0-315 m, 315-625 m, etc.). De hoogtekleuren zijn veranderd in een natuurlijker kleurenpalet, maar ook op de wandkaart geldt: hoe hoger, hoe donkerder.

4. Java; boven: Orographisch-physikalische Karte von Java in PGM van 1860 (schaal 1:2.600.000), onder: bijkaart Java natuurkundig (schaal 1:1.000.000) van de wandkaart.

Sumatra: kaarten op de deurmat

In tegenstelling tot Java waren rond 1875 veel binnenlanden van Sumatra nog onbekend terrein. Een compilatie van de betrouwbaarste en/of nieuwste kaarten van delen van Sumatra was dan ook noodzakelijk. En weer waren Petermann's Geographische Mittheilungen (PGM) behulpzaam. De kaart bij het verslag van Veth uit 1880 over de Midden-Sumatra-expeditie van het Aardrijkskundig Genootschap was ideaal bronmateriaal voor een groot deel van Sumatra (afb. 5). [29] De bronkaart van het belangrijkste eiland voor de westkust van Sumatra was in PGM van 1878 te vinden: Specialkarte der Insel Nias, welke was gebaseerd op onder meer een kaart van H.C.B. von Rosenberg [30] en waarnemingen van Rijnse zendelingen. [31] Deze waren ook op Sumatra actief in de destijds zogenoemde Battalanden en dat leverde in 1876 wederom in PGM een bronkaart op voor Bos en Rijkens: Die südlichen Batta-Länder auf Sumatra. [32] Maar PGM kreeg in 1876 concurrentie van het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap (TAG) en uiteraard prijkten de namen van Bos en Rijkens op de allereerste ledennaamlijst. Een kaart van de Rijnse zendelingen van het Tobameer en het gebied zuidelijk daarvan in TAG van 1879 wekte blijkbaar meer vertrouwen dan hetzelfde gebied op de genoemde kaart van de Battalanden en kreeg dus - in vereenvoudigde vorm - zijn plaats op de wandkaart. [33] Maar al in 1877 bleek een abonnement op TAG een goede investering aangezien de kustlijnen van Atjeh afkomstig zijn van de Kaart van het rijk Atjeh. [34]

5. In de tekst besproken bronkaarten van de wandkaart in TAG (groen) en PGM (grijs) met aanduiding van het jaar van publicatie. De bronkaart van Java is vooral gebruikt voor de twee bijkaarten van Java.

Borneo: the lake became an obsession

Ook de binnenlanden van Borneo blonken in de jaren zeventig niet uit door bekendheid. Er verschenen vrijwel geen kaarten in TAG of PGM die kaartenmakers behulpzaam konden zijn. De betrouwbaarheid van een kaart van Noordwest-Borneo in PGM uit 1861 [35] werd later in twijfel getrokken. [36] Een Kaart van het oostelijk gedeelte van Borneo in TAG uit 1877 is gebruikt als bron voor reliëf en kustlijnen op de wandkaart, maar het zet weinig zoden aan de dijk aangezien het slechts een uithoek van Borneo betreft. [37] Bos en Rijkens moesten wel gebruik maken van de verouderde kaart van Borneo uit 1859 van Versteeg in de MvC-atlas. Deze kaart beperkt zich echter tot het Nederlandse gebied en houdt bij ca. 4o N.B. op. Voor Noordoost-Borneo gaf de bovengenoemde kaart van Serné uitkomst, zowel wat betreft kustlijnen als reliëf, dus inclusief de hoogste berg van Zuidoost-Azië, de imposante Kini-Baloe (afb. 6). En ook van Serné afkomstig is het zuidoostelijk daarvan gelegen Meer Kini-Baloe. Op veel kaarten van Borneo van voor 1880 staat dit meer aangegeven, en talrijke ontdekkingsreizigers van diverse pluimage hebben zich uitgelaten over ligging en grootte ervan. Vanaf 1881 werd echter steeds duidelijker: 'Le fameux lac n'existe pas.' [38] De wandkaart van Bos en Rijkens is een van de laatste kaarten waarop het spookmeer nog in volle glorie prijkt.

6. Frontispice Kina Balu from the lower Tampasuk in het boek Life in the forests of the Far East van Spenser St. John (Vol. 1, 1862).

Celebes: berigtgevers

Het verschijnen van de grote en fraaie Kaart van de Golf van Tomini of Gorontalo en omliggende landen van S.C.J.W. van Musschenbroek in TAG van 1880 kwam voor Bos en Rijkens nog net op tijd en kan ze veel werk hebben bespaard. [39] Deze kaart is namelijk de wensdroom van elke speurder naar bronkaarten: een groot gebied 'tot nu toe op alle kaarten bijna geheel blank gebleven' [40], up-to-date en betrouwbaar. De oud-resident van Menado Van Musschenbroek (1827-1883) vervaardigde de kaart door de zeekaart Oostkust Celebes uit 1866 van A.C.J. Edeling (1827-1895) aan te vullen met informatie van 'berigtgevers'. Ook in de bekende atlas van Stemfoort en Ten Siethoff (1883-1885) is hij gebruikt. Het werk van 'berigtgevers' was overigens niet zonder gevaren: 'twee van mijn berigtgevers gingen met hun vaartuigen te gronde en van een derden is sedert drie jaren niets meer vernomen.' [41] Een bruikbare kaart van de zuidoostelijke arm van Celebes en de eilanden zuidelijk daarvan ontbreekt in de MvC-atlas, maar wederom fungeert de kaart van Serné als redder in de nood.

De Molukken: eene verbrokkelde eilanden-wereld

In 1888 houdt de eerste hoogleraar in de geografie, C.M. Kan, op een congres een lange klaagzang over de bedroevende kennisstand van de geografie en kartografie van de Molukken. [42] Rond 1880 moet dat probleem nog nijpender zijn geweest, en daarom zullen Bos en Rijkens niet getwijfeld hebben om de betrouwbaar ogende Specialkarte der nördlichen Molukken in PGM van 1873 als bronkaart te gebruiken. [43] Voor relatief kleine eilanden wordt het steeds lastiger de bronkaart te vinden, maar voor Ambon en drie nabijgelegen eilandjes is dat ongetwijfeld de Peta deri poeloe poeloe Ambon in TAG van 1876. [44] En in 1877 stond in hetzelfde tijdschrift de gebruikte bronkaart van de Kei-eilanden. [45] Het was onderdeel van een artikel van Veth en gaf de 'state-of-the-art': Groot-Kei gecompileerd uit zeekaarten en de Kleine Kei-eilanden uit het tijdschrift Cosmos van Guido Cora, een soort Italiaanse Petermann. [46] Veth was ook enthousiast over de opzienbarende ontdekking van een zeestraat dwars door het hoofdeiland van de Tenimber-groep, Timor Laoet, en publiceerde daarover in 1878 een artikel met kaart in de Journal of the Royal Geographical Society. [47] De zeestraat werd vernoemd naar het bij de ontdekking ingezette stoomschip Egeron, en de naam is warempel nog steeds in gebruik: Selat Egeron. Bos en Rijkens hadden in Groningen niet de beschikking over het Engelse tijdschrift, en namen de te noordelijk getekende zeestraat op Serné's kaart over (afb. 7). Als Serné Bos en Rijkens van plagiaat had willen beschuldigen, dan was dit zijn sterkste troef geweest.

7. Tenimber-eilanden; links: Map of the Tenimber Islands in de Journal of the Royal Geographical Society van 1878, midden: fragment van de Algemeene kaart van Nederlandsch Indië uit 1879 van S.H. Serné (collectie Universiteitsbibliotheek Groningen), rechts: fragment van de wandkaart.

Nieuw-Guinea: aan kaartering zelfs niet gedacht

Opvallend is dat Nieuw-Guinea bij de 136ste lengtegraad 'van de wandkaart valt', terwijl de Nederlandse aanspraken sinds 1828 tot aan de 141ste lengtegraad reikten. Het is typerend voor de relatief geringe aandacht voor dit ontoegankelijke gebied in de 19de eeuw. Een iets kleinschaligere kaart had het probleem kunnen verhelpen maar Bos en Rijkens wilden waarschijnlijk vasthouden aan het ronde schaalgetal 2.000.000. De tekening van het wel afgebeelde deel - alleen kustlijnen en dicht bij de kusten gelegen bergen - is afkomstig van een kaart in TAG van 1879: Nieuw Guinea en aangrenzende eilanden van P. Swaan, commandant van het stoomschip Soerabaia. [48] Een andere versie van deze kaart is opgenomen in een boek van P.J.B.C. Robidé van der Aa Reizen naar Nederlandsch Nieuw-Guinea. [49] Bos en Rijkens waren van deze versie op de hoogte, aangezien de alternatieve voorstelling van de Mac Cluers Golf in een inzet van de kaart van Robidé van der Aa is overgenomen. De in 1875 door de Duitse oorlogsstoomboot Gazelle opgenomen zuidkust van deze golf wijkt sterk af van die van Swaan. Het was overigens alleen steenkoolgebrek en een zoektocht naar brandhout die dit bezoekje van de Gazelle aan 'onze' wateren noodzakelijk maakten.

Kleine Soenda-eilanden: eenige toegift der verbeelding

Veth, de veelschrijvende nestor van de koloniale geografie, is zelf nooit in Indië geweest, maar toch had hij blijkbaar een zwak voor het eiland Flores. In 1855 had hij de onderzoekresultaten van Flores al samengevat [50], en in TAG van 1876 deed hij dat nog eens dunnetjes over. [51] De daarbij behorende compilatiekaart geeft slechts kustlijnen en bergen 'zooals zij zich van de kust gezien vertoonen, met eenige toegift der verbeelding'. Bos en Rijkens hoefden echter niet verder te zoeken naar een nog accuratere bronkaart (afb. 8). Voor de andere eilanden waren ze aangewezen op de MvC-atlas. Lombok zullen ze daarin tevergeefs gezocht hebben, maar in zulke gevallen is daar altijd nog Serné's kaart.

8. Flores; boven: Het eiland Flores in TAG van 1876 (schaal 1:900.000), onder: fragment van de wandkaart.

Er is altijd wat

De wandkaart van Bos en Rijkens en de acht daarna volgende edities van Van Gelder, Niermeyer en Lekkerkerker werden een begrip in de onderwijswereld. Recensies waren vrijwel altijd gunstig: 'het vele goede, waarin deze wandkaart uitmunt boven de andere mij bekende' (over eerste editie) [52], 'von kräftiger Haltung und guter Wirkung in der Ferne' (over eerste editie) [53] en 'wetenschappelijk en aesthetisch behoort ze onder het beste kaartwerk voor onze scholen' (over tweede editie). [54] In TAG werd weinig aandacht aan onderwijsuitgaven besteed, maar toen er voor het zestigjarig jubileum op een kaart de KNAG-expeditieterreinen in Nederlands-Indië moesten worden aangegeven, bleek een vierde editie uit 1911 daarvoor ideaal (afb. 9). Kritiekpunten werden ook genoemd in recensies, zoals (met tussen haakjes de vermoedelijke reactie van Bos en Rijkens): te uitvoerig voor de lagere school (vooral bedoeld voor het voortgezet onderwijs), staatkundige indeling onduidelijk (het is een natuurkundige kaart), onhandelbaar groot (het is ook nooit goed).

9. Kaart bij het artikel Zestigjarig bestaan van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap in TAG van 1933, blz. 663-680.

Bos of Rijkens

Rijkens vertrok in september 1879 naar Nijmegen en als directeur van de nieuwe Rijkskweekschool aldaar zal hij vrijwel geen tijd meer hebben gehad voor het werk aan de wandkaart. Hoogstwaarschijnlijk hebben Bos en Rijkens de kaart kort daarvoor ontworpen op basis van hun overeenstemmende opvattingen. Daarna heeft Bos de praktische uitvoering ter hand genomen, zoals het zoeken naar nog ontbrekende bronkaarten en de kaarttekening. De vermelding 'P.R. Bos, del.' op de wandkaart wijst ook daarop. Dat de tweede auteur ook zijn stempel op de kaart heeft gedrukt, blijkt onder meer uit de kaartnamen. Bos vond 'namen op eene wandkaart overbodig' [55] terwijl Rijkens 'het nut van totaal blinde kaarten niet inzag' [56] Rijkens heeft hierin zijn zin gekregen, aangezien zowel op zijn wandkaart van Frankrijk als op de Wandkaart van Nederlandsch Oost-Indië plaatsnamen worden vermeld die 'beginnen met eene groote op een' afstand zichtbare hoofdletter.' [57]

Lang leve de communicatierevolutie!

Uit de hierboven gemaakte ronde door 'De Oost' blijkt dat het ontwerpen van een actuele overzichtskaart van Nederlands-Indië Bos en Rijkens voor veel problemen heeft gesteld. Ze waren aangewezen op een compilatie van niet-officiële bronkaarten afkomstig van ontdekkingsreizigers, bestuursambtenaren, militairen, zendelingen, etc. Dit samenvoegen van gegevens is wel vergeleken met 'puzzelen en detective-werk'. [58] De stille krachten van Bos en Rijkens waren de twee gezaghebbende tijdschriften PGM en TAG (afb. 5). Deze gaven respectievelijk vanaf 1855 en 1876 een eenvoudige toegang tot de laatste ontwikkelingen op geografisch gebied in Nederlands-Indië. Hierdoor werd het mogelijk de nieuwste kaartgegevens te verwerken in de wandkaart. Voor gebieden die in de jaren zeventig karig bedeeld waren in PGM en TAG zoals Borneo vertrouwden Bos en Rijkens op de verouderde MvC-atlas of Serné's kaart. De benadering van Serné (MvC-atlas verbeterd door de 'nieuwste' zeekaarten) geeft in vergelijking met de benadering van Bos en Rijkens voor diverse gebieden een minder accuraat beeld (zoals van Nias, Tobameer, Oost-Borneo, Mac Cluers Golf, Flores). Van de zogenoemde 'communicatierevolutie van de 19de eeuw' [59] hebben Bos en Rijkens dus goed gebruik gemaakt. Tijdschriften als PGM en TAG veroorzaakten een voor die tijd ongekend snelle verspreiding van geografisch nieuws ook in uithoeken van Nederland zoals Groningen. Je hoefde geen baron meer te zijn in het centrum van Nederland en met vele connecties in de high society [60] om een state-of-the-art kaart van Nederlands Oost-Indië te kunnen ontwerpen. Een helder verstand, doorzettingsvermogen, een passie voor geografie en een paar tijdschriftabonnementen volstonden.

Wordt vervolgd

Eind jaren 1880 vond Wolters de tijd rijp voor een tweede editie van de wandkaart. Maar Bos had het veel te druk met zijn leerboeken en Bosatlassen, en Rijkens was met de noorderzon vertrokken. Een hoofdonderwijzer van een kweekschool in Bandoeng en maker van een schoolatlas van Nederlands-Indië, die in 1888 op ziekteverlof was in Nederland, zou echter uitkomst brengen. Zijn naam was Willem van Gelder (1846-1929) en hoe dat afloopt is een verhaal apart, maar ook hij zou zich heel wat op de hals halen. Of, zoals ze in Groningen gedacht zullen hebben: 'Hai krigt ter dròk mit.' [61]



Noten

TAG: Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap (eerste serie); PGM: Petermann's Geographische Mittheilungen

-1. D., Schoolwandkaart van de provincie Groningen. In: De School met den Bijbel 6 (1908-1909), blz. 383.
-2. Universitaire Bibliotheken Leiden: Brieven van Bos aan Veth, BPL 1756, 1-5-1877.
-3. Universitaire Bibliotheken Leiden: Brief van Rijkens aan Veth, BPL 1756, 12-8-1875.
-4. Universitaire Bibliotheken Leiden: Brieven van Bos aan Veth, BPL 1756, 1-5-1877.
-5. N.N. (1918), Catalogus van de bibliotheek der Rijks HBS te Groningen. Groningen: Drukkerij Gebrs. Hoitsema.
-6. Boer, J.J. (1989), Dij t dut mout t waiten. Veendam: Staalboek, blz. 77.
-7. Klasens, J. (1949), Groninger grondleggers van de Nederlandse volksschool. Assen: Van Gorcum & Comp., blz. 7.
-8. Rijkens, R.R., De geschiedenis van het lager onderwijs in de provincie Groningen in de 19de eeuw. In: Bijdragen tot de kennis van de provincie Groningen en omgelegen streken 1 (1901), blz. 381-394.
-9. N.N. (1868), Herinneringen aan B. Brugsma. Groningen: Noordhoff, blz. 26-28.
-10. Idem, blz. 45.
-11. N.N. (1961), Bij het eeuwfeest der Groninger Rijkskweekschool. Groningen: Wolters, blz. 95.
-12. Groothuis, W.M. en B. Zeijlmaker (1989), P.R. Bos en zijn grote atlas. Groningen: Universiteitsbibliotheek; Ormeling, F.J. (2005), Biografie van de Bosatlas (1877-heden). Groningen: Wolters-Noordhoff.
-13. Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant, 21-8-1912, blz. 1.
-14. Idem.
-15. Bos, P.R. (1878), De plaats der aardrijkskunde in het systeem der wetenschappen. Groningen: Wolters, p. 28.
-16. Bos, P.R., De orographie als element van de geographie. In: De Schoolbode 6 (1874), blz. 242.
-17. Rijkens, R.R., Vergelijkende aardrijkskunde II. In: De Schoolbode 3 (1871), blz. 291.
-18. N.N., Aardrijkskunde van Nederland. In: De Tijdspiegel 31 (1874), blz. 52.
-19. Rijkens, R.R., Vergelijkende aardrijkskunde I. In: De Schoolbode 3 (1871), blz. 16.
-20. Universitaire Bibliotheken Leiden: Brief van Rijkens aan Veth, BPL 1756, 12-8-1875.
-21. Bos, P.R. (1878), Bos' schoolatlas der geheele aarde. Groningen: Wolters.
-22. N.N., Eenige nieuwere atlassen en kaarten van Ned. Oost-Indië. In: Tijdschrift van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap 3 (1886), 1, blz.125.
-23. Bos, P.R. en R.R. Rijkens (1881), Handleiding bij de wandkaart van Nederlandsch Oost-Indië. Groningen: Wolters, blz. 3.
-24. Staveren, M.T. van, et al. [1939], 75 jaren topografie in Nederlandsch-Indië. [Batavia: Topografische Dienst], blz. 56.
-25. Idem, blz. 55.
-26. Universitaire Bibliotheken Leiden: Brieven van Bos aan Veth, BPL 1756, 17-4-1877.
-27. Universitaire Bibliotheken Leiden: Brief van Rijkens aan Veth, BPL 1756, 12-8-1875.
-28. [Petermann, A.], Die orographisch-physikalischen Grundzüge Java's. In: PGM 6 (1860), blz.191.
-29. Veth, D.D., Originalkarte der Mittleren Sumatra. In: PGM 26 (1880), Tafel 1.
-30. Rosenberg, H.C.B. von, Kaart van het eiland Nias. In: Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen 30 (1863).
-31. Petermann, A., Specialkarte der Insel Nias. In: PGM 24 (1878), Tafel 5.
-32. Petermann, A. (red.), Die südlichen Batta-Länder auf Sumatra. In: PGM 22 (1876), Tafel 4.
-33. N.N., Kaart van het Toba-meer en het landschap Silindoeng. In: TAG 3 (1879), kaart 9.
-34. Westpalm van Hoorn tot Burgh, J.C.R., Kaart van het rijk Atjeh. In: TAG 2 (1877), kaart 3.
-35. Petermann, A., Nordwest-Borneo. In: PGM 7 (1861), Tafel 7.
-36. Dornseiffen, I. [1872], Atlas van Nederland en zijne overzeesche bezittingen. Amsterdam: Seyffardt's Boekhandel, blz. V.
-37. Schouw Santvoort, J., Kaart van het oostelijk gedeelte van Borneo. In: TAG 2 (1877), kaart 6.
-38. Peltzer, J., Bornéo. In: Société Belge de Géographie Bulletin 5 (1881), blz. 397; Posewitz, T., Der Kina-balu-See in Borneo. In: PGM 33 (1887), blz. 249-250.
-39. Musschenbroek , S.C.J.W. van, Kaart van de Golf van Tomini of Gorontalo en omliggende landen. In: TAG 4 (1880), kaart 2.
-40. Musschenbroek , S.C.J.W. van, Toelichtingen behoorende bij de kaart van etc. In: TAG 4 (1880), blz. 110.
-41. Idem.
-42. Kan, C.M., Onze geographische kennis der Molukken. In: Handelingen van het Eerste Nederlandsch Natuur- en Geneeskundig Congres (1888), blz. 278-287.
-43. Petermann, A., Specialkarte der nördlichen Molukken. In: PGM 19 (1873), Tafel 11.
-44. Siahaija, D.P., Peta deri poeloe poeloe Ambon. In: TAG 1 (1876), kaart 9.
-45. [Veth, D.D.], De Kei- of Evar-eilanden. In: TAG 2 (1877), kaart 5.
-46. Cora, G., Piano delle Piccole Kei. In: Cosmos di Guido Cora 2 (1874), tavola II.
-47. Veth, P.J., Voyages of the Steamer 'Egeron' in the Indian Archipelago. In: Journal of the Royal Geographical Society 48 (1878), blz. 294-301.
-48. Swaan, P., Nieuw Guinea en aangrenzende eilanden. In: TAG 3 (1879), kaart 10.
-49. Robidé van der Aa, P.J.B.C. (1879), Reizen naar Nederlandsch Nieuw-Guinea. Den Haag: Martinus Nijhoff.
-50. Veth, P.J., Het eiland Flores. In: Tijdschrift voor Nederlandsch Indië 17 (1855), 2, blz. 153-184.
-51. Veth, P.J., Geographische aanteekeningen betrekkelijk het eiland Flores. In: TAG 1 (1876), blz. 180-187.
-52. Vliet Jr., W.F. van, Schoolkaart van Nederlandsch Oost-Indië. In: Het Schoolblad 11 no. 20 (1882), blz. 2.
-53. N.N., Wandkaart van Nederlandsch Oost-Indië. In: PGM 28 (1882), blz. 32.
-54. Balen, C.L. van, Wandkaart van Nederlandsch Oost-Indië. In: De School, geciteerd in catalogus Nederlandsche wandkaarten, Wolters, 1914.
-55. Bos, P.R., Aardrijkskunde. In: De Schoolbode 10 (1878), blz. 318.
-56. Rijkens, R.R., Blinde wandkaart voor scholen. In: De Schoolbode 2 (1870), blz. 35.
-57. Rijkens, R.R., Een uitstekend kaartwerk. In: De Schoolbode 7 (1875), blz. 215.
-58. Pannekoek, A.J., Eenige aanteekeningen over Indische kaarten. In: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap 63 (1946), blz. 637.
-59. Lente, D. van en O. de Wit (1993), Geschiedenis van de grafische techniek in Nederland in de 19e eeuw. Amstelveen: KVGO, blz. 9-11.
-60. Broeders, P.W.A. (2007), Gijsbert Franco baron von Derfelden van Hinderstein 1783-1857. 't Goy-Houten: HES & De Graaf.
-61. Boer, J.J. (1989), Dij t dut mout t waiten. Veendam: Staalboek, blz. 64.

Summary

Made in Groningen: The Wandkaart van Nederlandsch Oost-Indië by P.R. Bos and R.R. Rijkens

At the end of the nineteenth century both P.R. Bos and R.R. Rijkens were secondary education teachers in the city of Groningen, which was at that time an out-of-the-way corner of The Netherlands. Nevertheless, in 1881 they succeeded in publishing a large, outstanding and up-to-date wall map of the Dutch East Indies, which was still an area with many uncharted territories. This raises the question how Bos and Rijkens obtained the information necessary for the design of such a problematic wall map. For each region the source materials were established, and it appeared that especially maps in Petermann’s Geographische Mittheilungen and the Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap provided the groundwork. These two journals appeared since 1855 and 1876 respectively and, even for remote areas, made readily available the latest geographic information.


homepage
De Wereld aan de Wand
foto-overzicht
Collectie De Wereld aan de Wand
informatie
(school)wandkaarten
Publicaties